Toespraak staatssecretaris Maarten van Ooijen (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) op Saba

Goedemorgen,

Dank voor het hartelijke welkom op uw eiland. En dank dat ik hier vandaag mag zijn.

Normaal gesproken hebben we alleen contact als het gaat om gezondheidszorg. Afgezien daarvan kennen we elkaar niet zo goed.

En toch moeten we ons vandaag buigen over een uiterst serieuze kwestie: de rol van de Nederlandse staat in het slavernijverleden. Dat ligt gevoelig. En het is iets waarover veel te lang niet is gesproken.

Vandaag ben ik hier om naar u te luisteren. Want ook als het gaat om ons gedeelde verleden kunnen we zeggen dat we elkaar niet zo goed kennen.

Als Europese Nederlander wist ik veel te weinig van de Caribische eilanden die bij Nederland horen. En ik ben niet de enige.

In Europees Nederland wordt er op school onvoldoende aandacht aan uw eilanden besteed. Bijvoorbeeld bij aardrijkskunde en maatschappijleer. Laat staan tijdens geschiedenislessen.

En toch werkt ons gedeelde verleden nog altijd door in de manier waarop we vandaag de dag met elkaar omgaan. Zoals u weet, is dat een emotioneel beladen verleden. En dat is waarschijnlijk ook een van de redenen waarom we deze discussie nu, op dit moment, voeren.

Lange tijd werd er gezwegen. In Europees Nederland. Maar ook op Saba. Dat bleek uit de gesprekken over dit onderwerp die eerder op uw eiland werden gevoerd.

En dat is ook niet zo vreemd. Want als er iets ergs gebeurt, met onszelf of met onze familie, staan we daar meestal liever niet te lang bij stil. “Het gaat weer beter nu”, zeggen we dan. Of: “We moeten naar de toekomst kijken.”

Maar wat we ons niet realiseren, is dat we de pijn uit het verleden niet alleen in ons geheugen hebben opgeslagen. Hij beïnvloedt ook onze kijk op de wereld. Hij bepaalt hoe we ons tot elkaar verhouden. Hoe we onze kinderen opvoeden.

En zo wordt de pijn uit het verleden van generatie op generatie doorgegeven. Ook al kennen we de oorzaak niet precies meer.

Iedereen die in het kort de geschiedenis van Saba schetst, zal het ‘piratenverleden’ noemen. De Sabanen stammen af van zeelui, zeggen ze dan.

Maar eigenlijk voldoen niet veel mensen op dit eiland aan die omschrijving. Toch is het haast ondoenlijk om het historische plaatje compleet te maken. En dat is de pijnlijke waarheid.

Want voor Sabanen van Afrikaanse afkomst begint de familiegeschiedenis pas in juli 1863. Over de meer dan 200 jaar slavernij vóór die datum is veel te weinig bekend.

Wat we wél weten, is dat slaven alles werd afgenomen. Hun vrijheid, hun bezittingen, hun waardigheid.

Wat zij hebben doorgemaakt, is nauwelijks te beschrijven. Weggehaald van hun geboortegrond. Geboeid bijna twee maanden lang samengepakt in een slavenschip.

Gedwongen om voor altijd afscheid te nemen van hun naasten. Kinderen – vaak nog baby’s – die hun moeder nooit meer zouden zien. Deze mensen, van jong tot oud, werden per stuk verkocht. Hun waardigheid gereduceerd tot een geldbedrag. Tot een verkoopprijs. Ze moesten vernederingen, zweepslagen en verkrachtingen ondergaan. Ontdaan van alles wat hen een mens maakte. Zelfs hun naam.

Vergeleken met alle andere wreedheden die hen werden aangedaan, lijkt dat misschien een kleinigheid. Naamloos door het leven moeten.

Het doet geen lichamelijke pijn. En het laat geen zichtbare littekens achter. Maar zonder naam besta je niet in de geschiedschrijving. En verdwijn je officieel uit de herinnering.

Dat staat symbool voor de manier waarop het lijden van tot slaaf gemaakte mensen zo lang is genegeerd. En het staat symbool voor de pijn die de kinderen, de kleinkinderen en de achterkleinkinderen van tot slaaf gemaakte mensen voelen doordat hun familiegeschiedenis is genegeerd.

Dat betekent dat er nauwelijks verhalen uit het verleden zijn. En daardoor weet niemand van ons voldoende van de geschiedenis van de slavernij.

De huidige nazaten van tot slaaf gemaakte mensen zijn fysiek vrij. Maar toch kunnen ze nog gevangen zitten in hun vragen aan het verleden.

Vragen over waar ze vandaan komen. Over het gevoel dat ze nergens geworteld zijn. Vragen over armoede. Over ongelijkheid. Vragen over waarom sommige mensen meer kansen hebben dan andere. Tot op de dag van vandaag.

En het zijn niet alleen vragen voor mensen van Afrikaanse afkomst. Het zijn vragen voor ons allemaal.

Het zegt iets over hoe we met elkaar samenleven. Het zegt iets over vooroordelen, die soms niet eens bewust zijn.

Het zegt iets over de erkenning dat er nog altijd racisme en discriminatie bestaan in onze samenleving. Over de manier waarop mensen nog altijd met die vooroordelen worden geconfronteerd.

Het klinkt als een terloopse opmerking. Een verbaasde reactie op de naam in uw paspoort: “Bent u echt Nederlands?”

Maar van racisme en discriminatie is ook sprake in het onderwijs en de gezondheidszorg. Mensen beseffen niet hoe het voelt om steeds maar weer dezelfde vragen te krijgen: “Heb je wel de juiste kwalificaties?” of “Studeer je aan de universiteit?” Daardoor blijven racisme en discriminatie een probleem in onze Europees-Caribische samenleving.

Dat moeten we onderkennen om het te kunnen veranderen. En dat is niet gemakkelijk. Al helemaal niet voor mensen van Afrikaanse afkomst.

Want als je het al moeilijk genoeg hebt, is het niet eenvoudig om een standpunt in te nemen. Zoals ik al zei, gaan de meeste mensen gewoon verder met hun leven. Ze gaan door in de hoop dat het allemaal beter wordt.

Het vereist moed om dit probleem onder ogen te zien. Van ons allemaal. Inclusief degenen die zich daarover ongemakkelijk of schuldig voelen.

Dat heeft eeuwen geduurd. Maar ik heb het gevoeld dat we dat kunnen veranderen. Dat er een nieuwe wind waait, ook al is het nog maar een briesje. Ik denk dat we er klaar voor zijn om elkaar beter te leren kennen.

De woorden van onze minister-president van vandaag zorgen er misschien niet meteen voor dat onze werelden veranderen. Maar ik hoop dat ze de eerste stap in de goede richting zijn. Een erkenning van het leed dat is aangedaan.

Ik hoop dat ze de discussie op gang brengen. Niet alleen vandaag, hier op uw eiland, maar ook – en vooral – overal elders in het koninkrijk.

U zult het ongetwijfeld met me eens zijn als ik zeg dat de toekomst meer moet inhouden dan alleen woorden. Wat mij betreft is het sleutelwoord hier ’educatie’. En dan niet alleen educatie op scholen. Elke Nederlander zou meer moeten weten over ons slavernijverleden.

Wat we nodig hebben zijn herinneringscentra, exposities en niet in de laatste plaats onderzoek in welke vorm dan ook. We moeten doen wat we kunnen om uw familiegeschiedenis te achterhalen. We moeten doen wat we kunnen om ervoor te zorgen dat wij, en de generaties die na ons komen, deze geschiedenis nooit vergeten.

Ik hoop dat we samen kunnen werken aan een toekomst die in het teken staat van erkenning en begrip voor elkaars achtergrond. Aan een koninkrijk waar niemand – en dan bedoel ik ook niemand – wordt gediscrimineerd vanwege huidskleur of afkomst.

En waar we elk jaar samenkomen bij een monument op Saba met daarop de namen van alle 734 tot slaaf gemaakte mensen die in 1863 werden bevrijd. Opdat ook zij niet worden vergeten.

Dank u.