Toespraak minister Dijkgraaf (OCW) bij congres NiNsee
‘Luisteren naar een veelstemmig verleden’
Goedemiddag allemaal,
En voor iedereen die meekijkt of luistert in een andere tijdzone:
Gu morgu, Bon dia, Good morning.
Het afgelopen jaar was ik zowel op de Bovenwindse als de Benedenwindse Eilanden te gast. Volgende week bezoek ik Suriname. En ik heb vele gesprekken in Europees Nederland gevoerd. Elke keer haal ik mijn hart op aan de rijke verscheidenheid aan gemeenschappen, aan persoonlijke verhalen. Maar elke keer zie ik ook hoe het verleden een stempel blijft drukken op het leven van zoveel mensen van nu. En dat raakt me diep.
Op Sint Maarten vertelde een vrouw dat toen ze hoorde over het aankomende herdenkingsjaar, haar eerste reactie was: “Leuk zeg, dat jullie een feestje gaan vieren! Mag ik ook komen?”
Pijnlijk. En begrijpelijk. Zoals het herdenkingsjaar op zichzelf pijnlijk is. Het is geen terugkerend jubileum. En al helemaal geen feestje. Het heeft lang geduurd voordat er excuses kwamen. En na een jaar is het herdenken zeker niet afgerond.
En toch, er is iets aan het kantelen dat niet meer te stoppen is. We zijn aan iets begonnen dat we lang niet aandurfden. We kijken de pijn van het verleden in het gezicht. We zoeken naar woorden, naar elkaar en naar een gedeelde geschiedenis.
Ik ben vereerd om vandaag op dit symposium te mogen spreken. In het podium en in het publiek - hier in Utrecht en overal waar u met ons verbonden bent – zie ik zoveel mensen die zijn blijven kloppen op een deur die jarenlang vergrendeld zat, met tien sloten. Zij klopten aan met feiten en emoties, in alle waardigheid. Tot de deur eindelijk, veel te laat, zich voorzichtig opende. Met horten en stoten, piepend en krakend.
Ons staan de excuses bij van minister-president Rutte op 19 december. We zien uit naar het herdenkingsjaar dat volgende maand begint. De volgende zinsnede na de komma, waarna nog vele leestekens zullen volgen. Waaronder, hoop ik, ook menig gedachtestreepje. Want achter het verleden kun je nooit een punt zetten.
Vandaag wil ik het met u hebben over het belang van kennis over onze geschiedenis. Hoe we, door te leren over het slavernijverleden, elkaar en onszelf beter kunnen leren kennen. En hoe dat ons kan helpen om in de toekomst samen verder te gaan.
Geschiedenis leeft. Het is populair op tv, in boekhandels, in de studiezalen van archieven en zelfs in de nieuwste media. Mensen duiken graag in het verleden van hun eigen familie, woonplaats of land. Omdat het meer zegt over jezelf - hoe je bent geworden wie je bent, waar je wortels liggen.
Historische verhalen, films en podcasts verplaatsen je naar de tijd die voorbij is. Het zijn representaties van het verleden. Heel letterlijk: re-presentatie. Opnieuw maken ze aanwezig wat er niet meer is. Maar ze zijn ook een representatie in de betekenis van vertegenwoordiging. Sommige mensen zijn vertegenwoordigd in de geschiedverhalen, heel veel anderen zijn dat juist niet. En dat is iets om je bewust van te zijn.
Welke stemmen voeren de boventoon, welke klinken zachtjes, welke niet? Welke stemmen hebben ooit luid geklonken, maar zijn bewust niet gehoord, van het podium geweerd, monddood gemaakt? Die grote stilte en leegte in de geschiedenis is er niet zomaar. Daar zit moedwillige actie achter. Zoals schilders de weelderigste plantages hebben afgebeeld, maar expres de mensen die in onmenselijke omstandigheden het werk deden buiten beeld lieten. Hun bestaan werd uitgevlakt.
Laten we dus, bewust van dit alles, met een kritisch oog kijken naar het overheersende verhaal van het Nederlandse verleden. Dan zien we dat dit verhaal onvolledig, eenzijdig en dus niet representatief is. Omdat het leven van mensen actief is weggeveegd. In dat verhaal – ik heb het op school geleerd, en velen van u vast ook – werd de zeventiende-eeuwse Republiek als de eerste moderne economie in de wereld voorgesteld. Als een Gouden Eeuw, met kroonjuwelen als een machtige vloot, prachtige steden en bloeiende kunst en wetenschap.
Maar dat is niet het complete verhaal. Deze pracht en praal hingen samen met systematische slavenhandel. Er is een hoge prijs voor betaald. Maar dát doffe verleden bleef grotendeels onbeschreven. En als het wel opgetekend werd, vaak in de marges, was wegkijken gemakkelijker. Het paste niet bij het zelfbeeld van veel Nederlanders. Zo werd het geweld, dat eeuwen aanhield, weggerelativeerd tot een zogenaamde zwarte bladzijde, tot een uitzondering. Ach, de slavernij in Nederland viel toch wel mee, zeker vergeleken bij andere landen?
Het viel niet mee. De Republiek was op een zeker moment de grootste slavenhandelaar van de wereld. En het land dat als een van de laatste in Europa slavernij afschafte? Dat was Nederland.
Laten we het héle verhaal vertellen. Hoe Nederlandse slavenhandelaren gedurende meer dan drie eeuwen overal in de wereld misdaden tegen de menselijkheid hebben begaan. Mensen uit hun huizen hebben gesleurd, hen losgescheurd van hun familie en beroofd van hun waardigheid. Ingezet als handelswaar, vervoerd als vee, gebruikt als wegwerpartikelen.
In West-Afrika zijn volwassenen en kinderen ontvoerd en over de Atlantische oceaan verscheept en versleept. Onder andere naar Suriname, Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten. Nu allemaal voormalige Nederlandse koloniën. Op plantages werden zij gedwongen tot slopende slavenarbeid. Dat lot trof ook inheemse mensen, die allang voordat de Europeanen hun koloniën stichtten daar woonden. De tot slaaf gemaakten stilden met hun loodzware arbeid de groeiende overzeese honger naar luxeproducten als suiker, koffie en tabak. En ook aan de andere kant van de wereld, in Azië, was Nederland groot in slavernij.
In aanloop naar het herdenkingsjaar klinken steeds vaker de verzwegen stemmen. Daar niet naar luisteren lijkt comfortabel, maar is armoede. Omdat je jezelf dan kennis ontzegt. Omdat je dan de kans niet grijpt om lessen te trekken uit het verleden. En vooral omdat je je dan afzondert van al die mensen die wél altijd de pijn van het verleden voelden. Die weten: mijn voorouders komen uit Afrika, onder geweld werden zij verscheept en te werk gesteld, als bezit van een ander.
Die in familieverhalen, liederen en rituelen nog de echo’s van de slavernij horen.
Nu de representatie van het verleden completer wordt, en rijker geschakeerd, komt er nog iets in beeld. En dat is het verzet. Klein verzet en groot verzet. De koloniale machthebbers poetsten deze verhalen liever weg, maar dat is toch niet gelukt. En daardoor kennen en herdenken wij nu Virginia Dementricia op Aruba, die wegliep van de plantage, zich verzette tegen de politie.
Tula, die op Curaçao een opstand leidde. Geïnspireerd door de vrijheidsstrijd op Haïti na de Franse revolutie redeneerde hij: nu Nederland Frans grondgebied is geworden, waarom zijn wij op Curaçao dan nog niet vrij? Het verhaal van Tula laat zien dat mensen en gebeurtenissen, ook in 1795 al, wereldwijd met elkaar verbonden zijn, als schakels van de geschiedenis.
We herdenken vrijheidsstrijders Jolicoeur, Boni en Baron in Suriname. En noemen de naam van de dappere One-Tété Lohkay op Sint Maarten. Zij ontvluchtte de plantage en weerstond het systeem.
Maar er zijn ook tallozen geweest die zich verzetten, de vrijheid zochten en naamloos zijn gebleven. Door al die verzetsdaden, stil en luid, werd slavernij uiteindelijk niet meer houdbaar.
De heldenmoed van al deze mensen vervult ons nu nog met ontzag of trots. En inspireert voor de weg vooruit.
Het is daarom goed om telkens nieuwe perspectieven op het slavernijverleden te ontwikkelen. Maar dit verleden is vaak een ondoordringbaar woud. Nederlandse slavenhandelaren en plantagehouders hielden hun administratie nauwgezet bij. De hand die geselde en onderdrukte was dezelfde hand die schreef en selecteerde. En daarmee bepaalde wat onthouden moest worden en wat vergeten.
Relevant voor de status en waarde van tot slaaf gemaakten, waren zaken als naam, geboortedatum, geslacht en besmettelijke ziektes. Allemaal feitelijke informatie, ten dienste van de bedrijfsvoering, genoteerd vanuit het kille boekhoudersoog van de plantagehouder. Terechtgekomen in de archieven, die daarmee een blik op het verleden bieden, maar door een vervormende lens.
In april was ik in het Saba Heritage Center. Mensen die hun voorouders proberen op te sporen stuiten daar vaak op een genealogische muur. Bijvoorbeeld doordat de achternaam in de loop van de familiegeschiedenis is veranderd. Deze Nederlanders kunnen hun voorouders niet opsporen doordat die ooit bewust onkenbaar zijn gemaakt. Het drong daar en toen tot mij door wat het betekent afgesneden te zijn van je verleden. Als je levenslijn bruut is doorgeknipt, je wortels onvindbaar liggen in een ander continent.
En het pijnlijke is: als jij uit een bevolkingsgroep komt waar bewust weinig over gedocumenteerd is, ben je misschien wel het zwaarste belast door het verleden. Want het weinige dat jij vindt over je voorouders, bevestigt jou alleen in je slachtofferschap. En niet al die andere diep menselijke aspecten van liefde en trots en hoop en moed. Extra motivatie om nog dieper te schatgraven naar strijd en verzet.
Dat het verleden moeilijk toegankelijk is, komt ook door de koloniale neiging om te scheiden, in denken en in doen. Niet louter onderscheiden, maar echt met daden een verschil aanbrengen tussen mensen, door achterstelling en uitsluiting. Zo ontwikkelde ook de betekenis van het woord ‘discrimineren’ zich van ‘onderscheiden’ naar ‘ongelijk behandelen’. Deze hang naar onderscheid was een legitimatie om mensen als anders, niet gelijkwaardig, te zien. Was zelfs een voorwaarde waaronder het kwaad van de slavernij kon ontstaan. Zo kon het gebeuren dat de zwarte mens voor christenen geen naaste, voor Verlichtingsaanhangers geen medemens meer was. De witte mens dichtte de zwarte mens zelfs dierlijke eigenschappen toe, kinderlijk denken, beperkte gevoelens en een lichaam dat eigenlijk alleen voor zwaar werk geschikt was. Geen leven waard om opgetekend te worden.
Gisteren is de Keti Koti herdenkingsmaand begonnen. De ketenen van de slavernij zijn gebroken. Maar hoe vrij zijn we met elkaar als mensen in het hier en nu op straat worden uitgescholden, minder kans hebben op een baan en woningen steeds aan hun neus voorbij zien gaan? Als de deur zogenaamd voor iedereen openstaat, maar sommigen helemaal achteraan in de rij moeten aansluiten, doordat de geest van onderscheid nog steeds actief is? Hoe vrij is onze samenleving als studenten die een stageplek zoeken, afwijzing op afwijzing incasseren vanwege hun naam, huidskleur of uiterlijk? Hoe vrij is onze samenleving als het de overheid zélf is die uitsluit? Door etnisch profileren, door algoritmes of regels die discriminerend werken? De toeslagenaffaire laat pijnlijk zien hoe eeuwen slavernijverleden mensen nog steeds kunnen ketenen. Hoe al deze eeuwen in onze hele samenleving doorwerken.
En dat doorwerken is een geschiedenis op zichzelf. De afschaffing van de slavernij was niet het einde van een nachtmerrie waarna alles toch nog goed kwam. Niet: ketenen gebroken, sleutels weggegooid, vrijheid, blijheid. Nee, om te beginnen keerde de Nederlandse regering in 1863 een vergoeding uit voor gederfde inkomsten, niet aan de tot slaaf gemaakten, maar aan de voormalige slaveneigenaren. Een groot deel van de tot slaaf gemaakten moest nog tien jaar lang onder staatstoezicht blijven werken.
Toen er grote arbeidstekorten ontstonden, werden Hindoestanen, Javanen en Chinezen naar Suriname gehaald om als contractarbeiders op de plantages te werken, onder uiterst moeizame omstandigheden en tegen een schamel loon.
Alle jaren na de afschaffing van de slavernij bleef het slavernijverleden doorwerken, in discriminatie, achterstelling en beknotting. Zowel in de voormalige koloniën als in het Europese deel van Nederland. Je moedertaal spreken bleef lang een taboe. Op basisscholen in voormalige koloniën konden kinderen alle stations tussen Groningen en Delfzijl uit hun hoofd opdreunen. Maar over de geschiedenis van hun eigen land leerden ze niets.
Ook dát deel van onze gezamenlijke geschiedenis, de doorwerking in het verleden, verdient veel meer aandacht. En dus ook de mensen die in deze periode na de afschaffing van de slavernij een vuist maakten voor gelijkheid, vrijheid en recht op een eigen identiteit.
We staan aan de vooravond van het herdenkingsjaar van het slavernijverleden. Er worden veel activiteiten van onderaf georganiseerd. Voor, door en van de gemeenschappen. Het kabinet stelt ten minste 4 miljoen euro extra beschikbaar voor culturele, maatschappelijke en educatieve activiteiten vanuit de samenleving.
Dit bedrag komt bovenop de eerder toegezegde 2 miljoen euro. Kabinetsleden zullen er op veel plekken bij zijn en meedoen. Voor mijzelf geldt dat zeker.
In één jaar tijd zal het slavernijverleden niet écht tot ons gezamenlijke culturele geheugen doordringen. Ook ver na 2024 zullen we moeten blijven herdenken, onderzoeken, nieuwe perspectieven toevoegen, onderbelichte verhalen uit de schaduw halen. Want niets is zo veranderlijk als de geschiedenis.
In plaats van dé geschiedenis schrijven we vele geschiedenissen. Er is geen uniek overkoepelend perspectief. We zullen opnieuw leegten tegenkomen. Maar dat is al winst op zich. Want als je je bewust bent van lacunes in onze kennis, weet je op z’n minst wat je niet weet. Met een open blik, gebruikmakend van onze nieuwsgierigheid, verwondering en verbeelding, zullen we vervolgens proberen om die leemtes in onze kennis te vullen.
Ik ben hoopvol gestemd. Een veelstemmige geschiedenis kan onze samenleving helpen om ruimte te maken voor iedereen en om benauwende ideeën te bestrijden. Onze maatschappij moet kunnen ademen.
Daarvoor hebben we aan de ene kant harde maatregelen nodig. Wetten die gelijke behandeling afdwingen. Afspraken zoals het stagepact uit februari, om stagediscriminatie uit te bannen.
Maar aan de andere kant hebben we ook de zachte krachten nodig om vooringenomen denkbeelden af te slijten. Met deze krachten van kennis en erkenning, van verdraagzaamheid en rechtvaardigheid, kunnen we kinderen van jongs af leren over het slavernijverleden. Gebruiken, gebouwen en ander erfgoed beschermen en waarderen. Verhalen optekenen voordat ze verdwijnen en deze met elkaar delen. De rijkdom van kunst en cultuur aanwenden om die te verbeelden. En meer onderzoek doen en kennis verspreiden. U begrijpt, het is bijzonder om juist in deze tijd van kanteling minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te zijn.
Toen minister-president Rutte in december excuses aanbood namens de Nederlandse regering, benadrukte hij - terecht - dat niemand die nu leeft persoonlijk schuld draagt voor de slavernij. Dat opent de weg om samen te ontdekken hoe de geschiedenis ons allen heeft gevormd. Om mooi en lelijk te tonen, kracht en zwakte, rechtvaardigheid en onrecht, trots en schaamte. Om een band te voelen met je voorouders, maar misschien ook een kloof. De geschiedenis neemt geen keer, maar de toekomst kunnen wij samen sturen.
Al draagt niemand schuld, het is heel menselijk om bij dit onvoorstelbare verleden plaatsvervangende schuld te voelen. Bijvoorbeeld als je eigen voorouders plantages bezaten. Of misschien nog verwarrender, als je ontdekt dat onder je voorouders niet alleen een tot slaafgemaakte was, maar ook een slavenhouder.
Ingewikkelde verhalen, nieuwe nuances: ze horen bij een meerstemmige geschiedenis. Laten gevoelens van schuld en schaamte je nooit verlammen. Spreek je uit, doe er iets mee. Gebruik het om onze gezamenlijke toekomst te veranderen. Ik besef dat dit van de één veel meer vraagt dan van de ander. Ik weet ook dat racisme een veelkoppig monster is dat telkens weer zijn lelijke tronie opsteekt. De geschiedenis maakt mensen niet schuldig, maar gedrag en uitspraken in het heden kunnen wel degelijk schuldig maken.
Kennis kan mensen met elkaar verbinden. En daarvoor hebben we opvallend genoeg het oude netwerk opnieuw nodig. Documenten en objecten zijn over de hele wereld verspreid, versnipperd en uit zicht geraakt, in het spoor van al die verplaatste mensenlevens. Laten we nu alle punten van dat wereldwijde netwerk opnieuw met elkaar verknopen, met de wetenschappelijke methoden van nu en zonder de scheve verhoudingen van toen.
Laten we expertise vanuit alle windstreken bij elkaar brengen. Nieuwe verbanden brengen nieuwe kennis. Wie kan er tegen zijn om meer te weten?
Een gedeelde geschiedenis maken betekent: al die puzzelstukjes weer bij elkaar brengen. Met wetenschappelijk onderzoek, door te spitten in het culturele geheugen, besloten in tradities, liederen en rituelen. In voorwerpen, landschappen en gebouwen. Door te luisteren naar de stem van voorouders die in familieverhalen doorklinkt.
We moeten een sprint trekken, om erfgoed zo snel mogelijk in goede staat te brengen en te bewaren, omdat het nu letterlijk afbrokkelt en wegspoelt. We moeten een marathon lopen, om ook lang na het herdenkingsjaar telkens nieuwe stemmen en perspectieven een podium te geven. In musea, schoolklassen en collegezalen. En op wetenschappelijke bijeenkomsten zoals vandaag.
Beste mensen, ik rond af.
We hebben ons voorgenomen om in het herdenkingsjaar stil te staan bij onze gedeelde geschiedenis. ‘Mag ik ook komen?’ luidde de sarcastische vraag op Sint Maarten. ‘Heel graag’, zou ik zeggen, ‘Je bent welkom.’
Laat iedereen zich welkom voelen om dit herdenkingsjaar mee te maken. Om te leren, te rouwen, te herdenken en om de vrijheid te vieren. Om te beleven hoe een geschiedenis, een land, een mens zich kan openen en ruimte geven aan de medemens. Aan wie nog dagelijks de pijn van het verleden voelt, aan wie de pijn liever uit de weg gaat, aan wie het volledige verhaal wil kennen en ook aan wie voor het eerst denkt: hé, nooit gedacht dat die slavernij ook met mij te maken heeft.
Je openstellen voor het verleden van een ander geeft begrip voor die ander. Ik hoop dat het symposium van vandaag meehelpt om meer kennis, meer begrip en meer verbinding tot stand te brengen. En zo die gezamenlijke toekomst dichterbij te brengen.
Want hoe weten we waar we heen willen gaan, als we niet weten waar we vandaan komen?
Dank u wel.